Geschiedenis en het heden

De geschiedenis van de IJslanders is betrekkelijk kort, maar kent toch een aantal hoogte- en dieptepunten die het volk gevormd hebben tot hoe het in het heden is. Pas halverwege de Middeleeuwen begon de kolonisatie van het land door de Vikingen. Het binnenland bleef zelfs tot het begin van de twintigste eeuw onaangeraakt. In de Middeleeuwen werden door de nakomelingen van de Vikingen saga's bijgehouden. In tegenstelling tot in Nederland bekende sagen (waarin de waarheid met verdichtsels vermengd is) zijn dit een met vrij grote nauwkeurigheid bijgehouden familiekronieken die enkele eeuwen na de oorspronkelijke kolonisatie op schrift werden gesteld. Dankzij die geschriften valt er bijzonder veel te vertellen over deze interessante periode. Een groot deel van de recente geschiedenis heeft in het teken gestaan van de sterke hang naar onafhankelijkheid. Onder andere daarover leest u hieronder meer.

Geschiedenis

Ontstaan

De bodem van IJsland is relatief gezien zeer jong. Geologisch beschouwd is het zelfs het jongste land ter wereld. Ongeveer 16 miljoen jaar geleden rees de nieuwe landmassa boven de oceaan uit op een onderzeese bergketen, die we de Midden-Atlantische rug noemen. Deze langste bergketen ter wereld loopt van het noorden naar het zuiden van de wereldbol over de bodem van de Atlantische oceaan. Op enkele plaatsen (hotspots) komen de bergtoppen boven het zeeniveau uit. Behalve bij IJsland is dat bijvoorbeeld het geval bij de Azoren, Bermuda en Ascension. IJsland is de enige plek waar de breuklijn zelf boven het wateroppervlak ligt. De bergketen is ontstaan doordat de tektonische platen, waarop Europa en Noord-Amerika liggen, met een snelheid van 25 millimeter per jaar uit elkaar bewegen. Op de breuklijn waarop dit gebeurt, komt lava vanuit het binnenste van de aarde omhoog wat een steeds hoger wordende basaltlaag vormt. Bij IJsland is deze laag maar liefst 6 kilometer dik.

Ierse monniken

De eerste betrouwbare bron die waarschijnlijk over IJsland verhaalde, was de ontdekkingsreiziger Pytheas van Massalia (Marseille), rond vier eeuwen voor Christus. Hij noemde het eiland Thule (het uiterste noorden) en meldde dat het op zes dagen varen van Engeland lag. Ierse monniken trokken waarschijnlijk in de vijfde eeuw naar het land in hun zoektocht naar rust om te mediteren. Het land werd waarschijnlijk bedoeld in een geschrift van Sint Brendan, een abt van Clonfert (in het Ierse graafschap Galway), die leefde ongeveer tussen de jaren 484 en 578. Eerst waren de monniken in primitieve coracles (bootjes) naar de Shetlandeilanden getrokken, vervolgens naar de Færøer en uiteindelijk dus naar IJsland. Hier vonden ze in eerste instantie de rust die ze zochten. Omdat er slechts mannelijke priesters waren, was hun verblijf in IJsland niet permanent. Toen de eerste Vikingen in IJsland verschenen vertrokken de monniken (die door de Vikingen Papa werden genoemd) weer, omdat ze niet tussen de heidenen wensten te wonen. Waarschijnlijk werd dit 'vrijwillige' vertrek met het nodige geweld afgedwongen.

Kolonisatie

Standbeeld van Ingólfur Arnarson

Door de Vikingen werd IJsland per ongeluk ontdekt. Schippers raakten op hun reis naar de Færøer in slecht weer terecht en raakten vervolgens voor de kust van IJsland verzeild. De eerste die dit overkwam zou een in Noorwegen geboren, maar in de Færøer wonende man zijn geweest die luisterde naar de naam Naddod. Hij verscheen rond het jaar 860 voor de kust. Vervolgens was het de Deense Garðar Svavarsson die rond het jaar 861 bij Húsavík overwinterde en in het jaar 870 kwam de Noor Uni Danski een kijkje nemen.

Het verhaal over de kolonisatie van IJsland werd in de Middeleeuwen beschreven in de saga Landnámabók. De IJslanders van tegenwoordig stammen vrijwel allemaal rechtstreeks af van de Vikingen die in die saga worden beschreven. Vikingen waren zeevarende Noormannen (Norðmenn), afkomstig uit Zuid-Noorwegen, Zweden en Denemarken. De Vikingtijd begon op 8 juni 793, toen het klooster op het Britse eiland Lindisfarne door de Vikingen werd verwoest. Tot omstreeks 1100 werden de Vikingen alom gevreesd in een groot deel van Europa. De rauwdouwers vestigden zich vanaf het eind van de negende eeuw, tezamen met slaven die ze buit maakten op de Britse eilanden, langs de kust van IJsland in hun zoektocht naar een betere toekomst. Noormannen dienen overigens niet verward te worden met Noren (mensen uit Noorwegen) of Normandiërs (mensen uit Normandië).

Het eerste stamhoofd dat poogde zich definitief te vestigen in IJsland, was de Noor Flóki Vilgerðarson (ook wel raven-Flóki genoemd). Zijn poging mislukte echter. De eerste die wel succesvol was, zou het Noorse stamhoofd Ingólfur Arnarson zijn geweest. Hij verbleef met zijn vrouw en wat slaven rond het jaar 874 aan de zuidkust van IJsland. Drie jaar later vestigden zij zich op een plek die ze 'Rookbaai' noemden, omdat er stoom uit de grond kwam. Een letterlijke vertaling van het woord Rookbaai naar het IJslands is Reykjavík. En dat is natuurlijk nog steeds de naam van de hoofdstad van het land. In het kielzog van Ingólfur Arnarson volgden vele andere kolonisten. Zij vestigden zich natuurlijk voornamelijk langs de kust en niet in het ruige binnenland. Ondanks de soms harde omstandigheden leerden de kolonisten in harmonie met de natuur te leven, waardoor de kolonisatie in succesvol verliep.

Naarmate er meer nederzettingen werden gesticht op IJsland, ontstond er behoefte aan een gezamenlijke volksraad. Deze werd bij Þingvellir gesticht en werd het Alþing genoemd. Hier kwamen vanaf het jaar 930 de stamhoofden (Goðar) vanuit heel IJsland bij elkaar. Er werden regels en wetten opgesteld, geschillen werden opgelost en er werd recht gesproken. Het verbond tussen de stammen vormde het IJslands Gemenebest (Þjóðveldið). Dit verbond bestond tot het jaar 1262. Het Alþing te Þingvellir bleef echter bestaan tot 1798.

De meeste kolonisten die naar IJsland kwamen, waren erg welvarend. In een poging te voorkomen dat teveel kolonisten naar het land zouden te trekken, gaven de bewoners het land de afschrikwekkende naam IJsland. Verderop lag een qua vestigingsmogelijkheden minder geschikt land, waar juist wel kolonisten gebruikt konden worden. Dat kreeg de voor landbouwers aantrekkelijke naam Groenland, waar Eiríkr Rauði (Eric de Rode) zich rond 985 als eerste vestigde.

Christendom

De Noorse kolonisten aanbaden heidense Goden. Dat botste met het Christendom dat elders in Europa werd beleden. De Noorse koning Olav Tryggvason, die leefde tussen het jaar 963 en 1000, poogde op bloedige wijze alle Vikingen tot het Christendom te bekeren. De kolonisten in IJsland waren hierover tot op het bot verdeeld, maar lieten de keuze voor min of meer vrijwillige bekering over aan de toenmalige wetspreker van het Alþing; Þorgeir Ljósvetningagoði van Ljósavatn. Die begreep dat de keuze voor het blijven aanbidden van de heidense Goden zou leiden tot gewelddadig ingrijpen door de Noren. Zodoende werd elke IJslander bekeerd tot het Christendom. De IJslanders kregen echter wel de vrijheid om de heidense Goden te blijven aanbidden achter de voordeur van hun woning.

De soepele bekering viel bij de Noren in goede aarde. De IJslanders konden rekenen op voor die tijd genereuze gebaren van het Noorse koningshuis. Zo werd er hout en een bel naar IJsland verscheept voor de bouw van een kerk in Þingvellir. Deze kerk vormde een voorbeeld voor veel boeren die besloten zelf een kerk te bouwden. Een eigen rijk gedecoreerde kerk werd een statussymbool. De kerk had erg veel invloed op de IJslanders en was buitengewoon vermogend en welvarend.

De eerste bisschop, Ísleifur, kwam in 1056 vanuit het Duitse Bremen naar de plaats Skálholt. Die plaats gold tot het jaar 1801 als het centrum van het IJslandse Christendom. De kathedraal waar de eerste bisschop zich vestigde, was destijds het grootste houten gebouw van Europa. In 1801 verhuisde de zetel van de kerk naar Reykjavík.

In het jaar 1550 vond de Reformatie plaats in IJsland, maar niet voordat enige tegenstanders hiervan uit de weg waren geruimd. Zo werd onder andere de laatste Rooms-katholieke bisschop Jón Arason samen met zijn zonen onthoofd. Vanuit Skálholt wordt sindsdien het Protestantse geloof verspreidt. Tegenwoordig hangt 77,5% van de bevolking de Evangelisch-Lutherse Kerk aan. Een groot deel van de mensen bezoekt echter niet wekelijks een dienst in de kerk.

Noorwegen en Denemarken

De periode tussen het jaar 1220 en 1262 wordt Sturlungaöld genoemd. In die periode was de machtige familie Sturlung de baas in IJsland. Zij bevochten die macht met drie andere families. Koning Haakon IV van Noorwegen gebruikte die onrust om zijn invloed op het land te vergroten. In 1262 werd er door het Alþing een verbond met hem gesloten en kwam er een voorlopig einde aan de onafhankelijkheid van IJsland. In ruil daarvoor ontving IJsland de vrede en veiligheid die het Noorse koningshuis kon verschaffen.

Vanaf het moment dat Noorwegen in het jaar 1536 ophield als zelfstandig koninkrijk te bestaan, viel IJsland onder het Koninkrijk van Denemarken en Noorwegen. Denemarken, met als hoofdstad Kopenhagen (Kaupmannahöfn in het IJslands), vormde hierin het dominante deel van de staat. De invloed van de Denen in het door armoede geteisterde IJsland was nauwelijks merkbaar. Alleen Deense handelaars verbleven gedurende de zomer in IJsland. Wel betaalden IJslanders veel belasting aan het Deense koningshuis. IJslanders begonnen steeds meer te handelen met Duitse en Engelse vissers die in de wateren rondom IJsland kwamen vissen. Daar staken de Denen in het jaar 1602 een stokje voor. Ze stelden een monopolie op de handel met IJsland in dat tot 1786 stand zou houden. Tijdens een oorlog met de Engelsen (tussen 1807 en 1814), raakte Denemarken failliet. Toen er in 1814 te Kiel vrede werd gesloten, moest het Noorwegen worden overgedragen aan Zweden. IJsland bleef echter Deens kroonbezit.

Leeuwarder Courant 25-12-1784

Tegenslag

Eeuwenlang schikten de IJslanders zich, zo goed en zo kwaad als het ging, in het harde bestaan op het eiland. In de achttiende eeuw werden de IJslanders echter meer dan ooit op de proef gesteld. Een enorme hoeveelheid aardbevingen en vulkaanuitbarstingen hadden een catastrofale uitwerking op het land, de IJslanders en hun vee. Op 8 juni 1783 begon de uitbarsting van de Lakagígar. Er vond een negen maanden durende eruptie plaats uit een spleet met een lengte van ongeveer 25 kilometer. Het is de grootste en bekendste vulkaanuitbarsting sinds het begin van de kolonisatie van IJsland. Tijdens de uitbarsting, waarvan de gevolgen wereldwijd merkbaar waren, werd maar liefst veertien kubieke kilometer aan vulkanische as uitgestoten en raakte 565 vierkante kilometer land bedekt onder de lavastromen. Ongeveer 75% van het vee stierf door de giftige vulkanische gassen (zoals fluor en zwaveldioxide) die vrijkwamen. Die periode wordt in IJsland 'de mistige ontberingen' (Móðuharðindin) genoemd. Door alle vulkaanuitbarstingen gezamenlijk, mislukten er in IJsland in de achttiende eeuw veertig oogsten, waardoor een groot deel van de bevolking de hongerdood stierf. Onder hen die de honger overleefden, stierven ook nog eens velen tijdens een pokkenepidemie. Veel overlevenden besloten te emigreren naar Canada en Amerika. Plannen om het eiland definitief te evacueren en met z'n allen naar West-Jutland te vertrekken, werden echter niet tot uitvoering gebracht.

Als gevolg van de uitbarsting in 1783 werd een groot deel van de noordelijke helft van de aarde gedurende lange tijd in mist gehuld. Gedurende de zomer werd het veel warmer en in de winter veel kouder. Hierdoor wilde het gras niet meer groeien in Amerika en Europa. Ook waren er veel misoogsten. Bijvoorbeeld in Frankrijk. De jarenlange hongersnoden die aldaar ontstonden, zorgden voor veel onvrede. Die onvrede zou mede aan de wieg gestaan hebben van de Franse revolutie in het jaar 1789. Tevens bewoog zich een enorme giftige gaswolk door Europa. Als gevolg van het inademen van de giftige gassen, stierven alleen al in Groot-Brittannië tienduizenden mensen.

Op weg naar zelfstandigheid

Leeuwarder Courant 28-04-1943

In het jaar 1807 werd Denemarken aangevallen door de Engelsen. De hele Deense vloot werd overmeesterd. Daardoor had men in IJsland de handen vrij om zaken te ondernemen zonder directe invloed van Kopenhagen. Er ontstond een nieuwe stroming die streefde naar onafhankelijkheid. De bekendste voormannen in die stroming is de geleerde Jón Sigurðsson (1811–1879). In 1874 kreeg IJsland voor het eerst in duizend jaar zelfbeschikking. Er werd een grondwet opgesteld, maar Denemarken bleef feitelijk de baas. Vanaf 1905 was er in Deense minister van IJslandse zaken die in IJsland woonde. Weer later, op 1 december 1918, kreeg deze de functie van minister-president. Gelijktijdig werd een personele unie (een constructie waarbij meerdere staten hetzelfde staatshoofd hebben) met Denemarken opgericht. Afgesproken werd dat deze in principe 25 jaar zou standhouden en de bedoeling bestond dat IJsland een soevereine staat zou worden. Na die 25 jaar was Denemarken echter in oorlog met Duitsland. Tot 17 juni 1944 viel het Koninkrijk IJsland onder het Deense koningshuis. IJsland was een beetje een achtergesteld land. Het had wereldwijd weinig tot niets in te brengen. Een referendum, waarbij 97,35% (van de 73.058 IJslanders die van hun stemrecht gebruik maakten) voor onafhankelijkheid stemde (0,52% stemde tegen, 2,13% blanco of ongeldig), terwijl Denemarken nog door de Duitsers bezet werd, maakte daar een einde aan. IJsland is sindsdien een republiek. Hoewel veel Denen niet blij waren met deze stap, ontving het IJslandse volk wel de felicitaties van koning Christiaan X van Denemarken (de grootvader van Margaretha II; de huidige koningin van Denemarken).

Wereldoorlogen

De Eerste Wereldoorlog ging op zichzelf aan IJsland voorbij, in die zin dat er in IJsland niet gevochten werd. Wel had de oorlog positieve gevolgen voor de IJslandse economie. Zo stegen de prijzen voor agrarische producten die IJslandse keuterboertjes produceerden. Zij hadden zich in de jaren voor de oorlog massaal verenigd in coöperaties die goede prijzen voor de waren wisten te bedingen in landen waar gevochten werd. Voor het eerst in tien eeuwen tijd kwamen de boeren in aanraking met rijkdom en kon er in grotere en modernere boerderijen worden geïnvesteerd.

Het lag in de bedoeling van IJsland om tijdens de Tweede Wereldoorlog neutraal te blijven. Daarin slaagde het slechts op papier. De Duitse invasie van Denemarken vond op 9 april 1940 plaats en in hun expansiedrift hadden de Duitsers hun oog tevens op IJsland laten vallen. Omdat er gedurende de oorlog geen contact mogelijk was tussen Denemarken en IJsland, kon de Deense koning zijn plichten jegens IJsland niet langer vervullen. Daarom besloot de IJslandse regering om het land zelf te gaan regeren. De Engelsen poogden op diplomatieke wijze het strategisch belangrijke IJsland te dwingen zich bij de geallieerden te voegen, maar het land weigerde. Op 10 mei 1940 - dezelfde dag als waarop Nazi-Duitsland Nederland en België binnenviel - begon daarop de Engelse bezetting van IJsland. Daarvoor werden 25.000 manschappen ingezet. Hoewel de IJslanders weerloos waren, vonden ze die bezetting niet heel erg en hun verzet was derhalve gering. Dit vooral vanwege het feit dat de komst van de militairen de werkloosheid in één klap deed verdwijnen en de lonen en welvaart explosief stegen. Op 7 juli 1941 werden de Engelse militairen vervangen door Amerikanen, omdat de Engelsen bij de strijd in Noord-Afrika moesten worden ingezet. De Amerikanen bouwden tijdens de oorlog een grote luchtmachtbasis op de Miðnesheiði, nabij de plaats Keflavík. De Amerikanen brachten nog meer welvaart, Coca-Cola, bioscoopfilms, auto's en muziek naar het eiland. Het land veranderde van het ene op het andere moment van een arme boerensamenleving in een moderne, stedelijke maatschappij. Vanwege de voorspoed die naar IJsland kwam, werd de oorlog - net als de Eerste Wereldoorlog - ook wel de 'gezegende oorlog' (blessað stríðið) genoemd. Op een gegeven moment waren er 50.000 Amerikaanse soldaten in IJsland gestationeerd. De omvang van de IJslandse bevolking bedroeg toen 120.000. De omgang tussen bevolking en militairen was doorgaans goed. De militairen gingen echter ook relaties aan met IJslandse vrouwen. Dat werd slecht geaccepteerd. Dergelijke relaties werden 'de situatie' (ástandið) genoemd en kinderen die uit zo'n relatie ter wereld kwamen, kregen het label 'ástandsbörn'.

Na de oorlog onderhielden de Amerikanen bij Keflavík een NAVO-basis. In de uithoeken van IJsland werden radarstations gebouwd (zie plattegrond), zodat het mogelijk werd de militaire activiteiten van de toenmalige Sovjet-Unie in de gaten te houden. De Amerikanen namen ook de verantwoordelijkheid voor de defensie van IJsland. Het lag in de bedoeling dat de Amerikanen 99 jaar aanwezig zouden blijven, maar na de val van de Sovjet-Unie en het einde van de Koude Oorlog werd de basis bij Keflavík overbodig. Op 1 oktober 2006 vertrokken daarom de laatste Amerikaanse militairen van IJsland.

Kabeljauwoorlogen

Leeuwarder Courant 28-09-1973

Na de oorlog werd de visserijvloot grondig gemoderniseerd. Vangstquota van kleine vissers werden opgekocht door grote rederijen die de vangst professionaliseerden. Dit bracht werkgelegenheid naar de steden en de handel in vis met Europa en Amerika zorgde voor een enorme economische impuls. De visserijindustrie was dermate belangrijk dat het op een gegeven moment voor 90% bijdroeg aan het bnp. De rijke en zeer schone visgronden van IJsland brengen vis van zeer hoge kwaliteit voort. Overbevissing en de lage visstand die daar inherent aan is, zorgden echter voor grote problemen. Vooral doordat trawlers uit andere landen, vanwege de hoge prijzen van bijvoorbeeld kabeljauw, zelf voor de kust van IJsland kwamen vissen in plaats van dat zij de vis van de IJslanders kwamen kopen.

Om de visserijsector te beschermen vergrootte IJsland in stappen de grens van haar territoriale wateren. Eerst van 3 naar 4 zeemijl (1952) uit de kust, vervolgens naar 12 mijl (1958), 50 mijl (1972) en uiteindelijk 200 mijl (1975). Vooral NAVO-bondgenoot Groot-Brittannië verzette zich hiertegen. In eerste instantie door het boycotten van de IJslandse vis op de Britse markt, maar later ging het er wat steviger aan toe. De IJslanders poogden Britse trawlers die haar territoriale wateren schonden aan de ketting te leggen. Om dat te voorkomen voeren er Britse fregatten met de trawlers mee. Zij ramden de schepen van de IJslandse kustwacht en vuurden waarschuwingsschoten af, terwijl de IJslanders terugramden en met grote scharen de netten van de trawlers kapot knipten om zodoende de Britse trawlers uit de IJslandse wateren te verjagen. De conflicten werden de 'kabeljauwoorlogen' (Þorskastríðin / Cod Wars) genoemd. Hoewel er geen doden vielen tijdens de conflicten, was de strijd vooral in 1975 behoorlijk hevig. De Britten bonden pas in toen IJsland dreigde uit de NAVO te stappen en de NAVO-basis bij Keflavík te sluiten.

Overigens zorgde de handel in de hierboven genoemde vangstquota voor ongewenste neveneffecten in de IJslandse maatschappij. Vissers in kleine kustplaatsjes waren met hun kleine scheepjes niet competatief ten opzichte van hun concurrenten die met grote trawlers de zee op gingen. Daarom verkochten ze hun quota aan grote reders in de steden, waardoor de visserij en de daarbij behorende werkgelegenheid uit de kleine plaatsjes verdween. Daardoor voelden veel mensen zich gedwongen te verhuizen naar de stad. Van de handel in vangstquota zijn enkele mensen, zonder noemenswaardige inspanning, heel erg rijk geworden en veel anderen heel erg arm. Dat was ongekend in de voorheen nagenoeg klasseloze IJslandse samenleving.

Heden

In de eeuwen tot de Tweede Wereldoorlog was het leven in IJsland grimmig en hard. Mensen leefden grotendeels verspreid over het dunbevolkte land. Pas laat begonnen zich woonkernen te ontwikkelen waar hechte gemeenschappen ontstonden. Na de Tweede Wereldoorlog begon er in die steden welvaart te ontstaan, waardoor steeds meer mensen besloten daar naartoe te trekken, zodat het leven in IJsland drastisch veranderde. De min of meer gelijk gebleven harde natuurlijke omstandigheden enerzijds en de moderne technologie anderzijds noopten de mensen het oude en nieuwe te combineren. Dankzij de gigantische inkomsten uit de visserij konden de infrastructuur, het onderwijs, de gezondheidszorg en een stelsel voor de sociale zekerheid worden opgebouwd. Om de binnenlandse economie te beschermen, werden er importheffingen ingesteld. Hierdoor werden producten die geïmporteerd moesten worden ontzettend duur. Economische tegenslag werd opgevangen door devaluatie van de munt (króna).

Sinds de jaren 80 kent IJsland wel een vrije economie. Mede daardoor kon de welvaart en levensstandaard van het land stijgen tot de hoogste ter wereld. Op vrijwel alle punten die gebruikt worden om welvaart te meten, scoorde IJsland uitstekend. Naast een sterk op consumptie gerichte maatschappij, werd er ook veel geïnvesteerd in de toekomst. Bijvoorbeeld door nog beter onderwijs aan te bieden. Hoog opgeleide mensen vonden werk in de dienstensector en de bancaire sector. Door de grote hoeveelheid potentieel beschikbare onconventionele energie, is het land erg geschikt voor energie-intensieve industrie. Daardoor zijn en worden verschillende enorme aluminiumsmelterijen gebouwd die werkgelegenheid bieden aan veel mensen. IJslanders werken over het algemeen hard en maken lange werkweken. Een werkweek van 50 uur is heel gewoon, maar gemiddeld zijn IJslanders 46 tot 49 uur per week voor de baas aan het werk.

IJsland is sinds de oprichting in 1949 lid van de NAVO (of Atlantshafsbandalagið, zoals men dat lokaal noemt). Op 23 juli 2009 heeft het land het lidmaatschap van de EU aangevraagd. Daaraan voorafgaand, in 1992, is IJsland lid geworden van de Europese Vrijhandelsassociatie, waarin via een EER-akkoord vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen EU-landen en IJsland wordt bevorderd. IJsland heeft het Akkoord van Schengen ondertekend, waardoor EU-burgers eenvoudig naar het land kunnen reizen en andersom. In augustus 2013 werd bekend dat IJsland niet langer is geïnteresseerd in het lidmaatschap van de EU. Het land heeft de toetredingsonderhandelingen stilgelegd.

Nederland is verreweg de belangrijkste exportpartner van IJsland. Maar liefst 33,9% van de voor export bestemde producten gaat naar Nederland. Op de tweede plek staat Duitsland, dat verantwoordelijk is voor een bescheiden 14,1% van de IJslandse export. Qua import staat Nederland op de derde plaats (8,5%). Noorwegen (9,0%) en Brazilië (8,7%) exporteren net wat meer goederen naar IJsland.

Kredietcrisis

In 2008 belandde IJsland, dat voor wat betreft de economie zwaar afhankelijk is van de bancaire sector, in een diepe economische recessie. De crisis wordt in IJsland kreppa genoemd. De kredietcrisis zorgde er op dat moment voor dat wereldwijd verschillende financiële systemen als kaartenhuizen omvielen. Ook de IJslandse economie zakte als een kaartenhuis ineen. De basis voor dat kaartenhuis werd gelegd aan het begin van deze eeuw, nadat de IJslandse banken werden geprivatiseerd. Bankiers gingen met geleend geld de boer op en kochten alles wat ze te pakken konden krijgen. Vooral in Scandinavië en Groot-Brittannië werden veel eigendommen vergaard. Zo kwamen veel panden aan belangrijke Londense winkelstraten in handen van de IJslanders. Hoewel er nauwelijks toezicht was op het handelen van de banken, waren de IJslanders buitengewoon trots op de prestaties van de bankiers. Zij werden liefkozend 'neo-vikingen' of 'uitstromende vikingen' (útrásarvíkingar) genoemd. Er werd nauwelijks over de risico's nagedacht en indicatoren die duidelijk aangaven dat het fout zou gaan, werden bij herhaling in de wind geslagen.

Toen de internationale kredietcrisis begon, bleek dat de IJslandse aankopen snel minder waard werden dan hetgeen ervoor betaald was. De waarde van de aankopen bleek deels gebaseerd op speculatie (lucht), die alleen stand hield in een groeiende markt. De buitenlandse investeringen moesten derhalve flink worden afgewaardeerd. De omvang van de buitenlandse schulden bedroeg op dat moment echter maar liefst 320% van het bruto binnenlands product van geheel IJsland. De balans van de banken had op een gegeven zelfs een omvang van 900% van het bbp. De private banken waren zo groot geworden dat de centrale bank van IJsland daarbij in het niet viel. De internationale banken die krediet hadden verstrekt aan hun IJslandse collega's, begonnen te twijfelen aan de kredietwaardigheid van de IJslandse banken. Het risico dat zij hun geld niet terugkregen steeg. Naarmate de risico's stegen, steeg ook het rentepercentage dat door de IJslandse banken na herfinanciering op de leningen moest worden voldaan. De IJslandse banken kwamen hierdoor in een vicieuze cirkel terecht en konden hierdoor uiteindelijk niet meer tijdig aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Als gevolg hiervan raakten ze in acute geldnood en de waarde van IJslands schuldpapier kreeg de junkstatus. Het kaartenhuis van de IJslandse bancaire sector was ingestort.

Icesave

Nadat de IJslandse banken eerder al moeilijk aan geld konden komen, werd naar nieuwe geldbronnen gezocht. Om de kas enigszins te vullen, poogden de banken vanaf 2006 geld op te halen in het buitenland. De bank Landsbanki deed dat met het product Icesave. Via internetbankrekeningen - met een hogere spaarrente dan op de markt gebruikelijk - die in Nederland (vanaf mei 2008) en Groot-Brittannië (vanaf oktober 2006) aan de man werden gebracht, werden spaarders verleid hun geld op een IJslandse rekening te zetten. Zo kon het gebeuren dat de omvang van het aantal buitenlandse cliënten bij IJslandse banken veel groter werd dan de omvang van de gehele IJslandse bevolking. Over de onvermijdelijke negatieve gevolgen die dit zou hebben en wie hiervoor uiteindelijk de rekening zou moeten betalen, werd nauwelijks nagedacht.

Het logo van Icesave

Aan het begin van oktober 2008 (vijf maanden nadat Icesave haar activiteiten in Nederland startte) werd in het buitenland duidelijk dat het er helemaal niet zo florissant voorstond met de IJslandse economie en dat het risico ontstond dat tegoeden bevroren zouden worden. De buitenlandse rekeninghouders (waartoe in Nederland behalve particulieren ook provincies, gemeenten en woningcorporaties behoorden) gingen zich massaal afvragen of hun geld nog wel veilig was in IJsland. De IJslandse banken werden geconfronteerd met een situatie waarin veel cliënten gelijktijdig hun spaartegoed gingen terughalen. Dat bleek onmogelijk. De IJslandse banken waren niet langer in staat hun schulden terug te betalen of te herfinancieren. De drie systeembanken van IJsland (Glitnir, Landsbanki en Kaupthing) werden onder toezicht van een curator van de financiële autoriteit (Fjármálaeftirlitið) geplaatst. De regeringen van Nederland en Engeland besloten hun centrale banken geld voor te laten schieten aan IJsland, zodat de Britse en Nederlandse rekeninghouders tegoeden terugkregen waarop zij volgens internationale verdragen over depositogarantiestelsels recht meenden te hebben (€ 100.000, - per rekeninghouder). Een deel daarvan moest worden opgebracht door de Nederlandse aan het depositogarantiestelsel deelnemende banken. Na een lange strijd heeft IJsland beloofd de voorgeschoten bedragen terug te betalen aan Nederland (€ 1.329.242.850, -) en Groot-Brittannië (£ 2.350.000.000, -). Op 24 september 2013 deelde minister Dijsselbloem van Financiën mee dat er een vierde boedeluitkering had plaatsgevonden ter waarde van een bedrag van ruim € 77 miljoen. Bij elkaar was er toen € 811 miljoen terugbetaald. Dat was, inclusief rente en kosten, 57% van de totale schuld aan de Nederlandse staat. Op 27 augustus 2014 werd bekendgemaakt dat de rest van de vordering voor € 623 miljoen was verkocht aan 'geïnteresseerde marktpartijen en investeerders'. Die partij bleek later Deutsche Bank te zijn. Met de verkoop maakte Nederland staat € 6 miljoen winst. Op 20 oktober 2014 werd bekend dat ook Nederlandse provincies (Noord-Holland en Groningen) en gemeenten (Woudenberg en Den-Haag) hun vorderingen, ter waarde van € 187 miljoen, via de Deutsche Bank hebben verkocht. Particulieren die meer dan € 100.000, – hadden uitstaan bij Landsbanki hebben hun geld nog niet helemaal terug.

Bij het oplossen van de problemen speelt mee dat de IJslandse bankiers en handelaars zich voorafgaand aan de crisis buitengewoon arrogant opstelden richting het buitenland. Zo meldde de IJslandse kamer van koophandel (Viðskiptaráð Íslands) in 2006 dat IJsland niets kon leren van de Scandinavische landen, omdat IJsland op alle vlakken veel beter zou zijn. Toen IJsland hulp nodig had, werd echter direct op hulp van de economisch sterke Scandinavische landen gerekend. Toen bleek dat men aldaar niet direct stond te springen om te helpen, maar dat de Scandinavische landen eerder geneigd waren Nederland en Groot-Brittannië te steunen, voelden veel IJslanders zich in de steek gelaten. Financiële noodhulp kwam echter wel uit de Faeröer en Polen. Daarvoor toonde de IJslandse regering zich dankbaar. Veel IJslanders vinden dat zij momenteel de dupe zijn van het handelen van enkele bankiers en politici. Toen er nog wel veel geld verdiend werd, waren de IJslanders echter apetrots en werd er door vrijwel iedereen ver boven zijn/haar stand geleefd. In 2004 bleek uit een enquête dat voor veel IJslanders de miljardair Thor Björgólfsson hun grootste voorbeeld was. Sinds de crisis wordt hij gezien als de grootste schuldige aan het faillissement van het land en wordt hij alom verguisd. Realistischer zou het zijn om te zeggen dat IJsland als land heeft gegokt. Daarmee is eerst veel gewonnen, maar uiteindelijk veel meer verloren. Na afloop proberen veel IJslanders de regels van het verloren maar al gespeelde gokspel te veranderen, omdat ze anders moeten opdraaien voor hun verkeerde gok.

De koopkracht van de IJslanders is door de crisis flink gedaald. In 2006, voor de crisis, was een maandloon van 297.000 kr. voor een fulltimebaan vrij normaal. Dat was toen ongeveer €3.500, - waard. In 2012 ligt een maandloon rond de 420.000 kr. Dat is echter nog maar €2.500, - waard. Andere problemen zijn ontstaan rondom de hypotheken en consumptieve kredieten. Veel IJslanders bezaten een hypotheek in een vreemde valuta. Bijvoorbeeld in de dollar ($) of Japanse yen (¥). Doordat de króna instortte, maar de hypotheek in de vreemde valuta moest worden terugbetaald, konden veel huiseigenaren de hypotheeklasten niet meer voldoen. Daarom werden dergelijke hypotheken in 2010 illegaal verklaard en moesten deze worden vervangen voor een lening in de IJslandse króna. Door deze protectionistische maatregel werden buitenlandse kredietverstrekkers gedupeerd. Voor leningen die wel in króna gefinancierd waren, gold dat ze werden geïndexeerd op basis van de inflatie, waardoor een soortgelijk probleem ontstond. Omdat veel huishoudens hierdoor in grote geldproblemen zijn geraakt, zoekt de IJslandse overheid naar oplossingen. Op dit moment is dat echter nog niet gelukt.

Al vanaf het begin van de economische malaise waren er protesten tegen de IJslandse regering. Vanaf 11 oktober 2008 werd er wekelijks geprotesteerd bij het Alþing. Actievoerders poogden daarmee de rechtse regering te laten vallen. De protesten gaan de geschiedenis is als de 'keukengereirevolutie' (búsáhaldabyltingin), omdat de demonstranten, om hun standpunten kracht bij te zetten, met pollepels op pannen sloegen.

In de gehele IJslandse economie is de recessie merkbaar (geweest). Er is sprake van een hoge inflatie, stagnerende productie, dalende consumptie en een toenemende werkloosheid (tot 7,3%). Het land balanceerde letterlijk aan de rand van de financiële afgrond, maar lijkt weer enigszins op te krabbelen nu de financiële sector is gekrompen tot 20% van de omvang die het eerder besloeg. De IJslandse banken - onder de namen Arion Bank (ex-Kaupthing), Íslandsbanki (ex-Glitnir) en NBI (ex-Landsbanki) - in een afgeslankte vorm opnieuw begonnen. Omdat de vooruitzichten voor het land stabiel zouden zijn, verhoogde kredietbeoordelaar Fitch op 17 februari 2012 de kredietstatus van IJsland van BBB- naar BB+. Dit geeft aan dat het weer veiliger is om in het land te investeren. Door de nog steeds lage koers van de króna kan IJsland veel goederen exporteren en zijn de producten in de IJslandse winkels voordeliger dan ooit tevoren voor bezoekers uit het buitenland. IJsland is daardoor momenteel erg populair onder toeristen. Zij geven het land een extra economische impuls. De nieuwe economie van IJsland is gebaseerd op een stevige driepoot bestaande uit de visserij, het toerisme en de economische sector.

terug naar boven



 


Foto's

De vlag van IJsland
IJsland in Europa
De vorm van IJsland