IJslandse schapen

Kijk Bastiaan schapen
Een kudde IJslandse schapen

Toen de Vikingen IJsland koloniseerden, brachten zij viif soorten dieren mee: paarden, schapen, varkens, geiten en koeien. De varkens bleken al snel niet geschikt te zijn voor het leven in IJsland. Geiten bleken op IJsland wel te houden, maar zijn tot op de dag van vandaag niet echt populair geweets. Het paard (hesturinn) en het schaap (sauðkindin) spelen als nutsdieren een veel belangrijker rol. Elk paard of schaap (en in feite ook iedere geit) dat momenteel op IJsland rondloopt stamt af van een kudde die oorspronkelijk door de Vikingen werd meegebracht. Paarden werden in beginsel vooral gebruikt voor het vervoer over land. Schapen werden veelzijdiger ingezet. Zo werd de schapenmelk in het verleden wel geconsumeerd en werd van de huid kleding gemaakt. Tegenwoordig nog wordt de wol gebruikt om kleding van te breien, de rest van het schaap wordt opgegeten. Genetisch gezien zijn de schapen van tegenwoordig gelijk aan de schapen van de eerste kolonisten die naar IJsland kwamen. Daarmee is het het puurste schapenras dat er op de wereld bestaat. Het is in IJsland tegenwoordig verboden schapen te importeren. Alleen door het fokken met het eigen (IJslandse) ras, kan de soort worden verbeterd.

De ongeveer 2677 schapenboeren die IJsland telt, houden gezamenlijk ongeveer 475.000 schapen. Na het werpen van de lammeren loopt dit aantal voor de slachttijd op tot ongeveer een miljoen. De herkauwers grazen vrij op weidegronden die aan de randen van de hoogvlakten liggen, waar ze jaarlijks in mei door de schapenhoeders naartoe worden gedreven. Een activiteit die að smala genoemd wordt. Op de zomerweiden kunnen de schapen vrij ronddolen en komen ze zelden in aanraking met vervuiling. Vaak zijn er natuurlijke barrières aanwezig waarbinnen de dieren vanaf het voorjaar tot de herfst naar believen kunnen grazen. In de slachttijd, in september, worden de dieren binnen een week door de boeren van de grote boerderijen (lögbýli) gezamenlijk bijeengedreven met behulp van honden en paarden. Deze activiteit wordt réttir genoemd. Tot in de tweede helft van de vorige eeuw was dit de belangrijkste gebeurtenis van het jaar in IJsland. Tegenwoordig trekt de activiteit vooral veel toeristen. Tijdens de rettír worden de schapen in een grote cirkel in de vorm van een wagenwiel (de rettír) gedreven en aan de hand van oormerken gesorteerd, zodat ze in het vak (de dilkur) van de juiste boer terechtkomen. Dit heet draga í dilka (een lijn trekken). Vervolgens worden de schapen nogmaals gesorteerd. De gelukkigen in de kudde gaan mee met de boer en leven tot het voorjaar in de wei en stal op de boerderij. Vooral op veel van de lammeren wordt een rood kruis gespoten. Zij migreren nogmaals, maar ditmaal richting slachthuis.

Verreweg de meeste agrariërs die een boerderij bestieren, houden schapen voor de vleesproductie. Opvallend is daarom dat de schapen wereldwijd juist bekend staan om de uitstekende wol die ze produceren. De dieren trekken tweemaal per jaar een jasje uit: in het voorjaar en het najaar. Ze leveren wol (lopi) van buitengewone kwaliteit dat ook nog eens glanzend, sterk, watervast en slijtvast is. Per jaar wordt er ongeveer 800 ton wol geproduceerd. Van die wol worden voornamelijk van die truien gebreid die in de garderobe van Mart Smeets niet zullen misstaan. Deze sweaters worden lopapeysa genoemd. Ze zijn door heel IJsland te koop en kosten tussen de honderd en tweehonderd euro. Hoewel de sweaters lange tijd niet echt in de mode waren, zijn ze tegenwoordig weer helemaal hip in IJsland. Zelfs in foeilelijke kersttruien, die je alleen je ergste vijand als ongewenst cadeau zou schenken tijdens de feestdagen, gaan IJslanders over straat.

terug naar boven